epub.jpg

Inhoud

Colofon 2

I 3

Joost Bries blaast en vertelt 3

II 11

Brief van Christina de Medici
aan Henrietta Maria 11

III 15

Een dure zaak 15

IV 20

Wanneer de wind gaat liggen 20

V 24

Koningin Henrietta-Maria komt in actie 24

VI 29

Brief van Karel I van Engeland,
Schotland en Ierland aan Keizer Rudolf 29

VII 32

De verborgen tuin 32

VIII 35

Een advocaat in ruste
tuiniert en denkt na 35

IX 40

Fantasie klimt over tijd en ruimte 40

X 51

Brief van Richelieu aan
paus Urbanus VIII 51

XI 54

Paus Urbanus VIII en
de Spaanse kardinalen 54

XII 56

Maître, wilt u nog iets zeggen? 56

XII 60

Onderzoek en studiewerk 60

XIII 67

In de archieven van het Vaticaan 67

XIV 78

Brief van Ferdinand, aartshertog
van Beieren en keurvorst van Keulen,
aan koning Gustav van Zweden 78

XV 81

Brief van koning Gustav van Zweden
aan Karel I van Engeland 81

XVI 83

Heropening van de debatten 83

XVII 89

Brief van Christina de Medici
aan Galilei Galileo 89

XVIII 92

Het verhoor 92

XIX 102

Brief van Galilei aan zijn dochter Virginia 102

XX 104

Opgesloten 104

XXI 109

Van onderzoeksfase naar
het formele proces 109

XXII 112

Verschijning voor de Heilige Officie 112

XXIII 115

Vertwijfeling 115

XXIV 118

Proces in voorbereiding 118

XXV 126

Ik moet nadenken 126

XXVI 129

Waar duidelijk wordt dat sommige
argumenten niet te verdedigen zijn 129

XXVII 133

Terug in de ruimte,
een laatste strohalm 133

XXVIII 138

Het treffen van de laatste voorbereidingen 138

XXIX 141

Een laatste poging 141

XXX 150

Kan Galilei nog ontsnappen? 150

XXXI 155

De uitspraak van het tribunaal 155

XXXII 158

Onderweg naar huis 158

XXXIII 164

Terug thuis 164

XXXIV 169

De club vergadert 169

Colofon

Alle rechten op verspreiding, met inbegrip van film, broadcast, fotomechanische weergave, geluidsopnames, electronische gegevensdragers, uittreksels & reproductie, zijn voorbehouden.

© 2020 novum publishing

ISBN drukuitgave: 978-3-99064-851-3

ISBN e-book: 978-3-99064-852-0

Lectoraat: I. van Gerwe

Vormgeving omslag:

Viktoriya89, Vkilikov, Skarie20 | Dreamstime.com

Omslagfoto, lay-out & zetting:
novum publishing

www.novumpublishing.nl

I

Joost Bries blaast en vertelt

Het was ongetwijfeld de warmste julimaand sinds jaren. De dag rijpte in de zon als een perzik. Alle energie komt van de zon. Dat is zo voor de kers, de bloedappelsien en de aardbei. Die zijn zoet. Want de zon is een gloeiende bol die eindeloos door de ruimte rolt. Er is iets verbazingwekkends aan de hele zaak. De zon verdeelt zich in duizenden kleine stukjes, daar en daar en daar, en warmt op. Het is verrukkelijk vertoeven in haar stralen.

Dan wordt het stil. Enkel een lichte bries zorgt voor wat verkoeling. Leon zit onderuit gezakt op een ligbank en kijkt naar een veranderende lucht. Hij droomt en staart voor zich uit. Hij heeft een aangenaam loom gevoel en rolt zich in de zon. De hemel strekt zich wijds boven hem uit. Hij verslapt en voelt zich licht worden. Hij laat zich drijven op een zee van warme lucht en stijgt op. En meteen gaat hij hoger en hoger en hoger. Hij slaat de armen uit en gaat steeds hoger. De lucht wordt ijler, helemaal tot in de thermosfeer, tot hij weg is uit het zicht in de ruimte. Daar zijn steeds minder luchtdeeltjes. Zo zweeft hij in het luchtruim. Hij strekt de armen en benen, maakt zwembewegingen, rolt zich nu eens op de buik, dan weer op zijn rug, sluit de ogen en is volkomen sereen. Een oude man verbaast zich helemaal nooit ergens over. Nochtans ziet de planeet er helemaal anders uit daar van boven. Zo is het ook voor hem een fijne dag. Al ziet hij niet zoveel door zijn vermoeide ogen. Leon knijpt de ogen dicht tot smalle spleetjes met daarrond rimpels en droge huid. Hij lijkt op een aardige opa. En dat is hij ook. Alleen is hij niet zo oud. Hij gedraagt zich zo. En hij leest ook oude dingen. Dan trekt hij zich terug. Als hij oude teksten ziet, begint hij te stralen en gaat hij rechtop zitten. En zijn ogen knipperen en hij wijst met zijn vinger naar de tekst en glimlacht. “Daar kan ik niet bij”, zegt hij dan. Hij bedoelt dat hij hoog in de hemel is. Hij zweeft. Hij heeft lang en breed tijd. Want hij is een minzame, oude advocaat in ruste. Niet omdat hij zo oud en zo moe is. Maar om die dingen te doen die hij anders nooit kon doen, zoals tuinieren, wandelen en zich verdiepen in oude spullen. En zo is het pensioen een periode in zijn leven waarvan hij echt kan genieten. De eerste dagen nog kon hij er niet aan wennen en zocht hij de zolder op waar hij het archief bewaart. Iedere keer hield hij zijn neus hoog op en ademde hij goed in om de geur van oud papier op te snuiven. Ach, hij kon zo mooie zinnen zeggen. Zinnen die zoals een gloeilamp langzaam uitgaan. Hij galoppeerde in toga met wapperende mouwen door het gerechtsgebouw. De rechtbank wachtte met ingehouden adem tot hij het stilzwijgen zou verbreken. Hij schraapte zijn keel en begon langzaam te pleiten. De rechtbank liet zich meevoeren in het verhaal: soms glimlachte de rechtbank en soms had zij medelijden. Maar altijd was de rechtbank kritisch. Vanop afstand bekeek zij de zaak en beraadde zij zich.

Leon ligt in de zetel na een loopbaan van veertig jaar. De drukte heeft hij achter zich gelaten. Zo zit hij mijmerend in een stilte die een zekere behaaglijkheid van de kosmos heeft. Hij kauwt gelukzalig op een sappige perzik en kijkt doezelig voor zich uit. Hij heeft de vrucht gepeld. Enkel het oranje vlees blijft nog over. Een advocaat heeft het natuurlijk helemaal door. Toe dan, denkt hij en wanneer hij het sap van zijn vingers likt, weet hij het weer. Hij ziet de wetteksten in artikels voor zich uit marcheren. “Wat zijn dat voor wezens”, vraagt hij zich af, “Is de hele wereld gek geworden!” Terwijl het leven zo mooi is. Wolken zijn mooi om naar te kijken. Ze lichten op in de verte, hoog in de dampkring. Ze fluisteren. Hun lippen bewegen licht en voorzichtig. En ze vliegen hoog boven de wetten van het land. Het is er altijd al geweest. Aan de horizon van zijn geest, tussen de plooien van zijn drukke vorige leven. Maar hij ziet het deze keer. Hij blijft op de bank liggen en de zon brandt op zijn hoofd. Ze verblindt zijn oude ogen. Hij denkt: “Ik heb mij duizendmaal verzoend met de zon. Mijn huid is zwartgeblakerd als de huid van een Moor.”

“Vertel me. Zeg op”, hoort hij om zich heen. Want een gepensioneerde man praat vaak in zichzelf. Hij kijkt voor zich uit en mompelt. Soms moppert hij. Een advocaat in ruste wauwelt als een bron in de bergen. Er komen luchtbellen uit. Hij spreekt tot niemand in het bijzonder, fronst het voorhoofd, knikt dan en zegt: “De zon ontving me voorkomend zoals een oude dame onder haar baldakijn. Haar vederlichte vingers streelden mijn haren. Haar rimpels rustten in de geplooide huid.”

“Wat zeg je daar? Praat je nu echt over de zon die de kleur van een perzik heeft als over een lieve oude dame?” Zijn gedachten springen alle kanten op. De oude man babbelt met zich zelf.

Op hetzelfde uur van de dag na het middagmaal gaat Leon altijd even buiten op een bank zitten en kijkt hij een tijd voor zich uit. En de hele lieve, lange namiddag dommelt hij zo’n beetje in terwijl hij tegen zichzelf praat.

“Ja zeker, waarom niet?”

Iets anders: “Waarom heb je mij eigenlijk niet alle weken geschreven? Dat had ik je immers gevraagd? En je hebt ook zo weinig geschreven in die brieven van je. Je had toch tijd genoeg? Die zomer. En als je een brief geschreven had die niet goed genoeg was, dan kon je hem toch zoveel keer opnieuw hebben geschreven totdat hij wel goed was?”

Hij denkt na. Het is een lange zomer, deze zomer van het jaar 2018. Alleszins gaat de tijd traag voor een gepensioneerde. Het is alsof hij met zijn vorderende leeftijd in een lift zit met glazen vloer. Het glas vervormt de werkelijkheid. Hij is een astronaut geworden. Het ruimteweer slorpt de zonne-energie op. Het is er koel van binnen. Hij is een pas ontpopte vlinder. Eens in ruste begint hij zich werkelijk gelukkig te voelen. Hij heeft tijd nu hij oud en gepensioneerd is en wanneer hij dood gaat, zal hij voor altijd in de kosmos zweven.

De late zomerdag gaat langzaam. Haar kleur wordt steeds diffuser naarmate de dag vordert. De stilte komt langzaam in beweging. Ze draait rond haar as en kantelt. Zo loopt de planeet geruisloos rond in haar baan; een duizelingwekkende snelheid moet het zijn en toch onopgemerkt. Het gevoel is traag en tijdloos zoals enkel een zomerse namiddag kan zijn.

Geleidelijk schuiven de wolken in elkaar. De lucht kleurt van zacht blauw naar loodgrijs. Allerlei deeltjes vallen, keren en scheren rakelings langs daken. Het zijn kleine deeltjes. Nog geen gram in gewicht. Ze bewegen zich zo snel voort dat ze witheet worden en lijken te verdampen lang voordat ze in de nabijheid van het aardoppervlak komen. Het zijn vallende sterren nabij de bomen waarvan de kruin nu donker kleurt. De bomen lijken zich te bukken en klein te maken. Een onweersbui nadert. Op de radarkaart verschijnt een bontgekleurde olievlek. Zij deint uit en glinstert met rode kern. Banen van oranje, geel, groen en blauw cirkelen er omheen. Muggen dansen op en neer van pret en opwinding. Ze zingen. Dan valt opnieuw de stilte. De bode van onweer. Donkere wolken pakken samen en dreigen al in het noordwesten. Het zijn bloemkoolachtige wolkenformaties in de troposfeer met bobbels en vlokken. Wolken die langzaam genieten en dikker worden, languit liggen met de handen op de buik en drinken. Het zijn wolken in zwart wollen kleding met ijzige vezel, een strikje met parelmoerglans in velours tissue. Ze komen uit koude luchtlagen in de stratosfeer. Languit liggen ze bij de grond. Zelfgenoegzame oude heren. Zij zijn de heren uit de hoogte met onder zich de aarde van zand en stof. Echte heren van stand. Zij snoeven, duiken en blazen.

Aangezien heren van stand evenwel een teer gestel hebben, zorgt hun onvolprezen bediende Joost Bries voor de dagelijkse beslommeringen. De heren van stand eten eenvoudig maar voedzaam. Ze hebben een zakhorloge en houden de tijd stipt bij. Elk moment telt. Ze hebben weinig tijd want ze komen om in nog te gebeuren. Heren van stand zijn zuinig, voorzichtig, behoedzaam en ook wijs. Ze hebben geen werklust. Ze houden een sleets deken amechtig om zich heen, zowel als ze zitten als wanneer ze rechtstaan. Ze sloffen zich door de dag, de handen achter de rug. Ze haperen. Sommigen stotteren. Ze zijn ook verward. Sommigen zijn heel merkwaardig gekleed. Een heer van stand wil dat ook zijn kousen zijn gestreken. Een heer van stand houdt van donkere chocolade en leeft op plaatsen van hoge waterdamp.

Voor Leon zijn wolken lieve oude bazen. De wind is Joost Bries en de zon een oude dame die op een perzik lijkt. Leon ziet kleuren en ijle vormen hoog in de exosfeer. “En wie is hij”, vraagt Leon en hij wijst naar de wind met zijn wandelstok. “Hij is onze zaakwaarnemer”, zeiden de heren van stand. “Hij heet Bries. Wij gaan nergens heen zonder hem.”

De wolken aan de horizon naderen nu snel. Het wordt nog donkerder. Een onweer nadert. Het is vochtig en broeierig warm. Er hangt regen in de lucht. De wind beroert het zandstof opnieuw vanuit de hoogte. Het stof vliegt lijdzaam op en knarsetandt. Het is overal. Het gebeurt bijna. Een tweetal kilo meteoorstof die op de aarde dreigt te vallen, samen met oude heren, regen en wind uit de mesosfeer. Elk jaar valt zo’n vier miljoen ton meteoorstof op de aarde. Dit is de uitkomst van vier miljoen ton gedeeld door driehonderdvijfenzestig dagen gedeeld door vijfhonderdentien miljoen honderdduizend km2; de totale oppervlakte van de aarde. Het is er plots en beïnvloedt onze stemming. Soms heel hoog in de lucht. Soms vlakbij de grond. Het zijn de stralen van de zon en water in onzichtbare, reukloze en kleurloze gasvorm. Wolken zijn je reinste tovenarij. Ze vermommen zich. Ze ontploffen, leven en grommen. Heren van stand. Hij ziet ze nu werkelijk. Verstrooid en met warrige haren. Ze zijn steeds onderweg. Ze lachen je uit. Joost Bries blaast zand en stof voor hen uit. Ze bulderen. Ze gooien, tossen en smakken met donkere, dreigende gebaren. Soms lossen ze op in het niets en waaien ze weg van de hemel. Wie is hier niet gek van? Onthoud goed dat geroffel, het zilver en blikken. Het onweer komt steeds dichterbij. Het is een belofte. Een gerijpte geest. Oude heren zijn serieus. Ze spelen ernstig en de inzet is hoog. Joost Bries snelt ijlings en toegewijd naar een oude heer. “U leeft toch nog?” Wijze ogen kijken hem dwingend aan. Oef, het oudje leeft gelukkig nog, ondanks de inspanning. Het grijze haar hangt in plukken van zijn schedel. Hij mankt een beetje en houdt een arm gebogen achter de rug. Hij houdt zich flink maar trilt zichtbaar. “Kan ik U ondersteunen?” vraagt Joost Bries en hij buigt zich voorover. “Wat is er? Is alles wel goed met U?” De oude heer zakt plots op zijn knieën. “Ik zei toch dat U moest rusten!” Toch niet. Nooit zolang de aarde draait.

Het regent nog altijd niet. De atmosfeer raakt verhit en kan de warmte niet langer verdragen. In het spel van de wind schicht een eerste bliksem. De negatief geladen voorontlading baant zich zigzaggend en vertakkend een weg naar de aarde. Net als de voorontlading de aarde nadert, springen de positief geladen ontladingen openarms uit de grond op. Als ze elkaar ontmoeten, volgt de feestontlading van dertigduizend ampère. Gods adem die leven blaast. Nu is het Joost Bries die blaast. Vingers van wolken en stof die elkaar delicaat raken. Hij rolt en blaast in zware windstoten. Hij hapt naar adem. Zijn adem condenseert tot onderkoelde regen. Nog geeft hij niet op. Zelfs niet als hij hoger en hoger opwaait. Het is zo verschrikkelijk hoog dat hij er soms duizelig van wordt.

Leon die anders altijd zo rustig is, laat de perzikpit gejaagd in zijn mond rollen en haast zich binnen in huis. Hij kijkt angstig naar de lucht. Daarnet zat hij nog in de zon te baden en werd zijn verbeelding geprikkeld, nu moet hij schuilen voor de aankomende storm en regen. Hij wil niet nat worden.

Plots schiet de hoofdontlading omhoog en richt zich op de oude heren. Een licht flitst door de hemel gevolgd door een donderslag. Open mond, verbijstering, verbrande grijze haren. De hoofdontlading zwakt af. Maar andere volgen snel in crescendo tot de hemel flikkert. Joost Bries wordt gek. IJssplinters worden hoog in de buienwolk gezogen. Ondertussen hoopt de hoeveelheid elektronen zich steeds verder op in de onderzijde van de bui. Een hoofdontlading met grillige vertakkingen grijpt naar hem. De bladeren van de plataan lichten op. Ze wiegen verleidelijk aan de tak met bleek blote buik. Het is een onzedig en uitdagend tafereel alsof de boombladeren het onweer jennen. Maar nog geven de nukkige oude heren niet op. Verbeten leggen ze een web van hagel over het schouwspel. Het dondert. Het klettert. Warme en vochtige lucht stijgt op. In de strijd worden waterdruppels uiteengerukt en van ijsdeeltjes gescheiden. Er ontstaat een potentiaalverschil van miljoenen volt. Opnieuw explodeert een lading. De storm komt aan de grond en bijt in het stof. Nu pas barst het onweer goed los. De vlek op de radar is een kwelgeest van kleuren en vormen die grillig walst en rolt, oplost en weer verschijnt. Vette druppels vallen neer. Eerst enkele maar dan ontelbaar veel. Hij moet schuilen.

Een heer van stand gaat nooit zorgeloos de deur uit. Hij heeft steeds een paraplu aan de arm, loopt licht gebogen en de knopen niet zichtbaar.

Leon zoekt onderdak om niet drijfnat te worden Het regent hard en gestaag. Oude wolken met gerimpelde, grimmig gekromde vingers, bruine nagels en bevende knokels geselen de aarde. De regen plenst en spat. Opnieuw volgt een verblindende kortsluiting. De hemel rommelt. De aarde kreunt. Een bliksem treft een lage boom. Een andere verdwijnt in het niets. Een bliksem schicht en doorklieft de hemel. Hoe sterk de donderwolken ook geladen zijn, hun voltages zijn ontoereikend om de elektrische weerstand van de lucht te overwinnen en het stof te onderwerpen. De ontlading heeft de oude heren uitgeput. Het water stroomt nu uit de hemel. Er is geen plek om te schuilen. Het giet en gutst. Er is geen doorkomen aan. Water splitst zich – schlek, schlek, schlek – in buien en vlagen. De planten laven zich aan de fikse regenbui. Het stof wordt slijk. Slijk wordt speeksel en verslikt zich. Woorden vloeien weg. Oude heren wassen en smalen. Vette druppels spatten hoog op in de plas die voor hen ligt. Druppels laten bellen achter die op het wateroppervlak drijven. Voor even een bel, maar in druppeljaren leven ze net zo lang als Methusalem. Aan elke plons ontsnapt een dunne sierlijke druppelstaart in Arabisch schrift om meteen in stof te worden gesmoord. Het regent. Werkelijk alles wordt nat. Leon loopt onzichtbaar naast zijn lichaam in de regen. Zalig dronken. Het zijn hemellichamen die in het rond dansen. Hij kauwt nerveus op de perzik. Het regent. Hij dolt in de Trevifontein om water op te spatten terwijl toeristen hem over de linkerschouder zilverlingen toewerpen. Het zijn getallen die zich vermenigvuldigen als blinkende sterren.

De regen stuift uiteen. Druppels worden weggejaagd door een felle wind die door alles heen blaast. De regen schommelt hevig alle kanten op. Regen drupt van de daken, gutst in de goten en hangt aan takken. Het houdt zich stevig vast, valt op de grond en zoekt zich een weg in de sompige aarde. Het regent.

Het regent met de wind die er tussen blaast. Leon kijkt opgewonden naar de zomerse bui. Het is onstuimig en nat. Dan neemt de hevige regenval eindelijk af. Het waait al niet meer zo hard. De radarkaart vertoont al minder felle kleuren. Verderop – in gematigde gebieden – krullen, veren en pluimen broze wolkenfamilies. Zij trekken zich terug. Het onweer is voorbij. Wolken druipen af, vermoeid en waardeloos geworden. Leon zit voor het raam. Hij heeft de ogen gesloten. Bliksems flitsen in het zwart achter zijn oogleden. Hij knippert met de ogen en knijpt ze tot spleetjes. Het onweer staat op zijn netvlies gebrand. Hij voelt een vochtige rilling over zijn rug lopen. Zijn hoofd wordt plots loodzwaar. Hij luistert naar de stilte met al zijn oren en vergeet zijn mond dicht te doen. Zijn gedachten zitten verstrikt in een gordiaanse knoop. Hij ziet hoe de druppels van het raam glijden. Het vensterraam condenseert zodat enkel een waas overblijft. Zijn gedachten dwalen af. Hij piekert. Het is zoals de condens op het vensterraam. Een tijdeloos verwijlen.

Precies op dat moment stopt een goudgele bestelwagen voor de deur. Een donkere man stapt uit. Onder zijn arm heeft hij een kokerenveloppe. Hemeltje is het al zo laat. Dat is de koerier van de pakjesdienst met zijn enveloppe. De man klopt op de deur. “Ik ben hier boven”, roept Leon, en hij opent het vensterraam. “Wilt U zo goed zijn de brief niet in de bus te stoppen. Wacht U even. Ik kom er onmiddellijk om.”

II

Brief van Christina de Medici
aan Henrietta Maria

Na de regen lijkt de wereld te bedaren. En terwijl de geur van het onweer zich nog door de kamer verspreidt, krult de brief op. Leon heeft zijn huis vol gehangen met barometers, thermometers en andere instrumenten die hij regelmatig raadpleegt. Zo heeft hij een grondige kennis van uiteenlopende zaken als wind, temperatuur, luchtdruk, tijd en luchtvochtigheid. En van zodra de omstandigheden gunstig zijn, opent hij de voordeur, kijkt hij naar de hemel en gaat hij het pad af om de enveloppe op te halen. Hij brandt van verlangen, want de brief is van Christina de Medici en is al vierhonderd jaar oud. Hij houdt hem in de hand. Hier in de zomer bij zijn tuin. De brief tilt hem op. Het maakt hem duizelig. De zegel op de brief is van Christina de Medici, de groothertogin van Toscanië. De brief ziet er echt uit en er is ook geen enkele reden om aan de authenticiteit te twijfelen. Het oude geschrift gedoopt in zwarte inkt en aangezet met een gepunte ganzenveer weerspiegelt de standvastigheid en waardigheid van een vorstin. Van zodra het eindelijk ophoudt te regenen, de oude heren hun wazige blik afwenden en de wind gaat liggen, leest Joost Bries de brief voor.

Het jaar des heren …

Majesteit Henrietta Maria,

Uwe Doorluchtige Koningin van Engeland, Schotland en Ierland,

Er zijn ongetwijfeld vele motieven om naar de sterren te kijken. De man die voortdurend zijn telescoop naar de nachtelijke hemel richt, heeft mij een brief geschreven. Hij is benoemd tot professor in de wiskunde aan de universiteit van Padua en laat zich Galileo Galilei noemen.

We stonden inderdaad allemaal perplex naar de kosmos te kijken, terwijl er hier op aarde zoveel gebeurde. Wat een sensatie!

Ik heb recent ontdekt dat Uw broer Lodewijk XIII de passie deelt van de wetenschap van de hemel. Het schijnt dat hij zelfs zijn regeringszaken overlaat aan anderen. Men noemt hem Lodewijk de Rechtvaardige. Wellicht meer omwille van de wijze waarop hij zich laat portretteren, de kin recht en de ene voet voor de andere terwijl zijn hand rust op een boek als een advocaat, dan om zijn rechtvaardigheidsgevoel, want anders had hij U niet naar het saaie Engeland laten gaan. Hij weet alleszins wel goed te flirten met de mode, hoe hij zich op zijn frans kleedt, een Engelse pruik draagt en Italiaanse schoenen aan heeft. Hij heeft een diepblauw glanzende manteau om en een hemd in zacht glooiende zijde. Intrigerend. Aan hem komen mijn genegen groeten toe. Maar genoeg van dit alles.

In de brief beschrijft Galilei hoe hij met behulp van zijn kijker waarnemingen heeft gedaan van het oppervlak van de maan, van de ontelbare sterren, van de melkweg en de sterrenwolken, maar vooral van vier manen die rond de ster Jupiter draaien met verschillende afstanden, periodes en wonderbaarlijke snelheden die niemand anders bekend waren. De vermetele Galilei pleit dat er meer dan één middelpunt van beweging in het heelal is. Stel je voor! De idee dat de kosmos één grote draaimolen is, doet velen smalend lachen. Maar, lieve nicht, dat is niet zo belangrijk. Het is echter van staatsbelang dat hij die vier nieuwe manen rond Jupiter heeft ontdekt. En vooral dat hij de dwaalsterren naar ons heeft vernoemd: de Mediceïsche Sterren.

Medicea Sydera. Het doet me nog blozen. Is het dan verwonderlijk dat mijn geest zo in vuur en vlam geraakt dat ik dag en nacht over niets anders kan nadenken en dat ik astronoom wil worden? De paleisarts schrijft me voetbadjes in rozenwater voor om mijn temperamenten in te tomen.

Maar toch … dwaalsterren …

Ik ben diep bedroefd. Lieve Henriëtta-Maria, er is mij ter ore gekomen dat Zijne doorluchtige hoogheid Keizer Rudolf in Praag die – zo gaat het gerucht althans – meer aandacht heeft voor de alchemie en astronomie dan voor zijn gemalin, een ring rond Saturnus zou hebben ontdekt. Een ring! Zou hij niet overdrijven, denkt U? Zijn hofwiskundige Kepler berekende een theoretische baan. De ring zou een soort waas van smaragd en robijn zijn.

Nu vragen wij ons hier af waar Uw moeder haar telescoop heeft opgeborgen. Galilei had haar immers een telescoop geschonken, weet U nog? Herinnert U zich, lieve nicht, hoe we op 19 mei 1610 naar de sterren keken en na lang turen bijna flauw vielen? U beweerde een giraf op de maan te hebben gezien. Dan merkte U weer andere dingen op: een perzik, een theekop en zelfs een paddenstoel.

Uw moeder is via Luik en ’s Hertogenbosch met koninklijk gevolg en koets in een grote parabool naar ’s Gravenhage gereisd waar ze luisterrijk werd ontvangen. Maar waar heeft ze dan haar kijker gelaten? Misschien op de zolder of achteraan in het rozenprieel? Ik kan het belang ervan niet genoeg beklemtonen. Want met de telescoop zou ik, Uw genegen nicht, de ring van Saturnus die veel eleganter is dan dwaalsterren kunnen vastleggen en het mijn naam geven. Ik dacht aan “De halssnoer van Christina”. Ik vermoed, lieve Henriëtta Maria, dat Uw protestantse echtgenoot Karel I koning van Engeland, Schotland en Ierland geen paleisdeskundige in dienst heeft? Uw gemaal is zo afgrijselijk zuinig. Wij zouden toch minstens de cirkel moeten kunnen berekenen om er onze naam in te vereeuwigen. Of niet soms?

Uw cousine, ik zend U mijn genegenheid en deze opdracht,

Groothertogin

Christina van Lotharingen de Medici.

III

Een dure zaak

Nou goed, de brief had hem een fortuin gekost. Hij werd er helemaal trillerig van. Maar op een dag ging hij een antiekzaak binnen. Hij had zijn zwarte toga met wapperende mouwen nog onder de arm. Het was een moment in de rechtbank geweest waarop de wetteksten verdampten en hij zo eenvoudig had gesproken dat hij de rechtbank meteen overtuigde. Hij had het hart van de rechter danig weten te beroeren met zijn zachte stem, beminnelijke manieren, trieste blik en innemende glimlach. En in zijn stem voelde hij weer het lichte, smekende beven van zijn eerste pleidooien zoals je ook in de woorden van een gelovige hoort. En hij wist opnieuw waarom hij advocaat was geworden. Omdat het ongelooflijk belangrijk is. Wetten houden onze geest eindeloos scherp. Ze veranderen, lossen op en verschijnen weer. Zoals de wolken. Ja, rechten is het waard om een leven aan te wijden. De studie. De details. De valkuilen. Is recht niet een eeuwig kibbelen? Het is onweer. Het waait over en brengt een blauwe hemel. Ja, ja. Rechten en regels zijn een plezier wanneer je beseft dat ze botsen en als wolken over elkaar rollen.

Van het intense pleidooi kwam hij in de stilte van een antiekzaak. Eerst was hij nog voorbij het groezelige raam van de winkel gelopen. Dan tuurde hij door het vensterraam. Hij zag enkel stof dansen in het karige licht. Ten slotte vatte hij moed en ging hij twee treden op naar binnen. Hij rook de geur van de houten lambrisering nadat de stofdoek erover was gehaald. Hij hoorde een verlegen belletje boven de deur. Het glas was net iets donkerder in de houten ramen waar het licht inviel als tussen de kruin van bomen. Het plafond leek steeds lager te komen bij de linnenkast. De zaak was verlaten.

Leon snuisterde tussen de voorwerpen: een fauteuil bekleed met delicate stof waarop zich een lyrische picknickscène afspeelde, een staande klok, een boek met prenten, een wandelstok met hondenkop, porseleinen borden met reidansende kinderen en oude manuscripten en kaarten met de wereldzeeën en handelsroutes met karavanen van specerijen, fijne stoffen en edelmetalen. Hij bekeek de kaarten aandachtig en zag wegen die ruige vlaktes doorkruisen en bossen tot aan moerassen en rivieren. En hij vond in de antiekzaak ook dozen met brieven van diplomaten en handelaars waar hij verstrooid doorging tot hij een verzegelde rol vond.

Daar zat de brief van Christina de Medici verborgen en hij vond hem bij toeval. Die ene brief in het bijzonder trok onmiddellijk zijn aandacht. Terwijl hij de brief in zijn hand draaide, voelde hij een heerlijke opwinding. Wat is dit prachtig! Een brief al zo oud, dacht hij, over Galileo Galilei. Hij plofte bijna uit elkaar van opwinding. Hij was verrukt. Hij was werkelijk buiten adem. Kan dit echt zijn? Zou iemand hem hebben gezien? Hij keek om zich heen. Het was stil. Hij hoorde het tikken van een staande klok. Een zwakke gloeilamp verlichtte de zaak. Zijn hart stond stil. En op het moment dat hij dacht een beroerte te zullen krijgen, zag hij beweging in de winkel. Hij hoorde krantenpapier ritselen en een stoel verschuiven en vanachter een houten scherm met pauwenmotief kwam een man recht. Het was een onopvallend figuur met een ronde bril en haar schaars als mos.

Leon aarzelde. Hij stopte de brief onzichtbaar tussen andere documenten en keek achteloos rond toen de antiquair naar hem toekwam. Hij keek weg maar de brief had hem betoverd. Met geveinsde nonchalance bekeek hij voorwerpen en sloeg een boek open. Dan nam hij de brief en vroeg hij zo onverschillig mogelijk: “Wat moet hij kosten”.

De antiquair nam de brief over in zijn handen, keerde de brief om en liet hem rusten op een tafel in kersenhout. Hij dacht na waarbij hij het hoofd scheef hield. Langzaamaan. Niets overhaasten. Je hebt tijd., dacht de antiquair. Alle antiquairs denken zo.