9783990645512.jpg

Inhoud

Colofon

Inleiding

Gebruikte scheepsjargon:

Hoofdstuk 1

Hoofdstuk 2

Hoofdstuk 3

Hoofdstuk 4

Hoofdstuk 5

THUIS KOMST:

Colofon

Alle rechten op verspreiding, met inbegrip van film, broadcast, fotomechanische weergave, geluidsopnames, electronische gegevensdragers, uittreksels & reproductie, zijn voorbehouden.

© 2019 novum publishing

ISBN drukuitgave: 978-3-99064-550-5

ISBN e-book: 978-3-99064-551-2

Lectoraat: Ine van Gerwe

Vormgeving omslag: Cees de Vries

Omslagfoto, lay-out & zetting: novum publishing

Foto’s binnendeel: Cees de Vries

www.novumpublishing.nl

Inleiding

Het verhaal gaat over Douwe van Asselt, een jongen van zestien jaar, uit een klein dorp onder de rook van Amsterdam, die in het begin van de Tweede Wereldoorlog geboren werd. Acht weken later na zijn geboorte, werd zijn vader op de trein gezet naar Duitsland om daar te gaan werken als dwangarbeider op een munitiefabriek in Kassel. Douwe wist niet hoe zijn vader er uitzag toen hij wegging; daar was hij nog te klein voor.

Tijdens een bombardement aan het einde van de oorlog door geallieerde vliegtuigen op de munitiefabriek in Kassel, wist zijn vader in de chaos te ontvluchten met behulp van een verpleegstern die hem tijdens de explosie verzorgd had.

Na zijn vlucht naar Nederland stond zijn vader na drie jaar afwezigheid plotseling op de stoep van zijn huis voor zijn vrouw en kind. Kleine Douwe zag een vreemde magere man voor de deur staan die zijn moeder op de stoep stond te kussen. Zijn moeder had hem toegeroepen: ‘Kom gauw eens kijken wie hier is.’ Douwe kwam kijken: papa stond op de stoep. ‘Geef papa maar gauw een kusje,’ zei zijn moeder.

Douwe draaide zich boos om en zei tegen zijn moeder: ‘Dit is mijn papa niet!’ Hij wilde niets van die man weten en huilend liep hij terug naar de kamer.

Als kind kreeg Douwe een zéér strenge protestant-christelijke opvoeding. Met katholieke kinderen en kinderen van NSB’ers mocht niet gespeeld worden. Na zijn lagere ‘School met de Bijbel’ mocht Douwe in eerste instantie niet doorleren. Hij moest direct gaan werken bij zijn vader op de kruitfabriek.

Na de crisis in 1939 en vlak na de oorlog was er veel armoede onder de fabrieksarbeiders en er was geen geld om kinderen te laten doorleren of te laten studeren. Als kind moest je zo snel mogelijk aan het werk om geld te verdienen. Gelukkig had de hoofdonderwijzer van de ‘School met de Bijbel’ zijn vader ervan kunnen overtuigen dat het beter was om zijn zoon een vak te laten leren. Uiteindelijk mocht hij een tweejarige opleiding volgen op de school voor banketbakkers in Amsterdam. Wel moest Douwe een jaar langer op de lagere school blijven, de zevende klas, als voorbereiding op het toelatingsexamen voor de banketbakkersschool. Hij was vijftien toen hij slaagde voor zijn vakschooldiploma. Met zijn behaalde diploma’s wilde hij zo snel mogelijk het ouderlijk huis verlaten. Hij solliciteerde bij een grote scheepsvaartmaatschappij om te gaan varen, maar was daar te jong voor.

Op 5 augustus 1960 lukte het hem om aangenomen te worden bij Stoomvaart Maatschappij Nederland (SMN) in Amsterdam. Douwe werd aangemonsterd op het vlaggenschip van de maatschappij de Ms Oranje.

Vlak voor zijn vertrek had hij een fikse woordenwisseling met zijn vader gehad over kostgeld, wat hij moest blijven betalen terwijl hij op zee zat. Hij kwam in opstand tegen zijn vader, wat in die tijd ongehoord was. Er werd direct geschermd met de tien geboden uit de bijbel: ‘Eer uw vader en uw moeder’. Tot je 21ste had je niets te vertellen thuis, alles werd door je ouders beslist. Zelfs je privépost werd door hen opengemaakt.

Zijn vader was verbolgen over het feit dat hij zelfstandig was gaan solliciteren bij een scheepvaartmaatschappij zonder hem hier in te betrekken. De relatie tussen vader en zoon werd er hierdoor niet beter op en is ook later nooit meer goed gekomen.

Douwe was als leerling-kok geplaatst in de scheepskombuis en mocht vanwege zijn jonge leeftijd nog niet overwerken. Het verlegen, schuchtere dorpsjongetje wilde weg van huis, ver weg van zijn dominante vader. Hij wilde de wijde wereld in. Aan boord van de Oranje werd hij ontgroend en werd er van hem een zeeman gemaakt, dat ging niet zomaar.

Tot juli 1961 voer hij in lijndienst op de Oranje. Toen vond hij het welletjes om steeds weer dezelfde havens aan te doen. Hij wilde meer avontuur en meer van de wereld zien. Tijdens zijn reizen op de Oranje had hij ontzettend veel verlof opgebouwd om maar niet thuis te hoeven komen bij zijn vader.

Tijdens de keuring voor de militaire dienst, had hij met defensie een vrijstellingsregeling afgesloten. Hij hoefde niet in dienst maar moest wel vijf jaar blijven varen, met tussenpozen van maximaal twee maanden verlof. Langer mocht niet.

In de jaren zestig ging het slecht met de passagiersvaart van Nederlandse Rederijen. Alle grote passagiersschepen gingen in de verkoop of werden opgelegd. Heel veel scheepsgezellen kwamen hierdoor tijdelijk zonder werk. Iedere scheepsgezel was verplicht om eerst zijn opgebouwde verlof uit te lopen, voor hij weer mocht aanmonsteren voor een nieuwe reis. Hierdoor kwam Douwe in problemen met zijn vrijstellingsregeling van defensie.

Het passagiersschip de Johan van Oldenbarnevelt was al verkocht aan een Griekse rederij. De Zuiderkruis was verkocht aan defensie en deed nu dienst als wachtschip in den Helder. De Oranje stond op de nominatie verkocht te worden en voer niet meer op Nederlands-Indië. Soekarno had de politieke betrekkingen met Nederland verbroken toen de kwestie Nieuw Guinea begon te spelen. Gelukkig kwamen hiervoor nieuwgebouwde vrachtpassagiersschepen in de plaats, die rond de wereld gingen varen, en niet meer Amsterdam als thuishaven hadden. De scheepsgezellen werden per vliegtuig afgelost in diverse grote havensteden rond de Middellandse zee. Door het varen op buitenlijnen kwamen ze veel in oorlogsgebieden terecht om de nodige goederen voor de oorlog aan te voeren.

Veel bemanningsleden hadden in deze gebieden angstige en spannende avonturen en momenten beleefd, wat hun niet in de koude kleren was gaan zitten.

Dit is mijn eerste grote reisverhaal op drie nieuwe vrachtpassagiersschepen, waar ik na de Oranje op gevaren heb, waarbij werkelijke feiten en fictie door elkaar zijn gaan lopen. Elke gelijkenis met genoemde personen berust op louter toeval.

Tevens dank ik mijn lieve nicht Marina Moonen voor het meelezen en redactionele ondersteuning van mijn manuscript.

Gebruikte scheepsjargon:

Loodstender – loodsboot. Zwarte bende – douane in zwarte overalls. Gangway – opening waardoor personen het schip op of af kunnen. Sparks – radiotelegrafist. Hwtk/wtk – werktuigkundige. Second – tweede officier. DEA –Amerikaansdrugsteam dat wereldwijd undercover werkt, als pseudokopers van drugs. Pikheet – ander woord voor koffie/thee pauze. Pendek – onderbroek. Matteklap – een doorgedraaide gek. Bakzeuntje-leerling matroos (15/16 jaar) Matroos o/g – matroos die zijn praktijkopleiding afmaakt aan boord. Achtervaren – schip gemist. Hofjood – chef-hofmeester. Stampsefoon – eigengemaakt muziekinstrument. Vletterlui – mensen in een bootje die de trossen naar de wal varen tijdens het afmeren. Blindganger – bemanningslid dat onbezonnen tekeer gaat en overal maling aan heeft. Gezegde ‘Voor en achter’ betekend dat de – dekdienst zich moet klaarmaken op het voor en achterschip bij afmeren of aanmeren. Garde-manger – kok in de koude keuken. Scheepskombuis – kombuis voor bemanningsleden.