9783990484388.jpg

Inhoud

Colofon

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

11

12

13

14

15

16

17

18

19

20

21

22

23

24

25

26

27

28

29

30

31

32

33

34

35

36

37

38

39

40

41

Colofon

Alle rechten op verspreiding, met inbegrip van film, broadcast, fotomechanische weergave, geluidsopnames, electronische gegevensdragers, uittreksels & reproductie, zijn voorbehouden.

© 2016 novum publishing

ISBN drukuitgave: 978-3-99048-437-1

ISBN e-book: 978-3-99048-438-8

Lectoraat: Sandra Braakmann

Omslagfoto: Paulus Rusyanto | Dreamstime.com

Ontwerp omslag, lay-out & typografie: novum publishing

www.novumpublishing.nl

1

Een zware en waarschijnlijk een heel vreselijke winterse nacht had bijna iedereen achter de rug. Niemand lustte om buiten te lopen. Niemand wilde uit bed springen. Het ergst was dat niemand via de media de mededeling kreeg om binnen te blijven, om niet onnodig buiten te lopen, ondanks dat het in alle opzichten gevaarlijk was buiten. Maar de mesteen bleven toch binnen. Waarschijnlijk was die extreem koude ochtend in een dorpje, zeker in een piepklein dorpje in Kabul, de hoofdstad van Afghanistan, een land dat in het laatste decennium na de aanslagen van 11 september opeens beroemd is, immers is het belangrijkste onderwerp in het nieuws, onder het winkelend publiek … Inderdaad wordt er in elke kring, in elke ruimte over gediscussieerd, gepraat. Nu kennen de wereldbewoners, de hele wereld het land, mijn land, het land van rond vijf miljoen vluchtelingen, het land van Mohammed, het land van Nazanin. Altijd is het er in de winterperiode vreselijk koud, het vriest in de bergen, maar helaas zijn de voorzorgsmaatregelen nooit voldoende, nooit geschikt, het kost soms honderden mensen hun leven, meestal kinderen op het platteland. Ongetwijfeld zijn er in de wereld een heleboel mensen, een heleboel kinderen die keihard zwoegen, erg lijden. Toch leiden ze een leven waarin geen smaak, geen geur van geluk aanwezig is. Ze kijken uit naar een kans, wagen hun kansen, maar ze krijgen niets, behalve een leven net onder de armoedegrens, onder het menselijke niveau, onder hun gedachten, onder hun dromen. De armoedegrens verschilt per gebied, per persoon, maar toch is die er bij de meeste bewoners van het aarde die het meest vechten, inderdaad in elk seizoen, in de winter wegens gebrek aan stookmateriaal …, net zoals in de zomer wegens een tekort aan iets anders: schoon water …

Ondanks de afschuwelijke kou, de complicatie van het leven, de oorlog, voelde hij de warmte, de liefde, de macht tussen zijn haren, die heel zachtjes, heel langzaam, helemaal op zijn gemak zoals een ochtendbries gleed. Hij zou er heel zijn leven willen liggen om alleen maar van het aangename gevoel te genieten, van die goede tijd gebruik te maken. Om haar liefde niet verloren te laten gaan, ademde hij heel zachtjes, helemaal invoelbaar, hield hij zijn ogen dicht en liet hij hen niet toe te bewegen, of onverwachts open te gaan. Hij bleef er even vrij, even los van alles, van heel de diepte van de wereld, van allerlei menselijke gedachten, van het maken van carrière … toch verscheen een halve glimlach aan de hoek van zijn mond. Toen klonk in zijn oren: ‘Mohammed, Mohammed’, een vrouwelijke stem, een bekende stem van zijn linkerzijde. Hij negeerde die eerst en bleef onbeweeglijk, heel stil. Ze besefte heel goed dat hij al wakker was, maar hij deed alsof hij helemaal nog in slaap was, alsof hij niets had gehoord, alsof hij niets had gemerkt, toonde geen reactie, zei geen enkel woord. Ze haalde zachtjes haar hand uit zijn haren, zei toen een tweede keer: ‘Mohammed, Mohammed’ maar nu iets harder.

Het leven, de cultuur liet hem niet meer toneelspelen, dwong hem wakker te worden, op te staan, zijn dagelijkse gang te gaan, anders bleef hij achter, anders bleef hij verder achter bij de rest. Hij draaide zijn hoofd naar links, keek zoekend naar de zijkant waar ze een beetje gebogen over hem heen stond en hem met veel interesse en met een kleine maar mooie glimlach aanstaarde. Ze was in een lange pyjama gekleed, met daaroverheen een lang vest. Toen zijn blik op haar stralende gezicht viel, besefte hij ineens wat van hem verwacht werd. Hij had ook door waarom hij niet onmiddellijk wakker gemaakt was, waarom er niet met een hogere en boze toon tegen hem gepraat werd. Ze had er zoals elke morgen veel moeite mee, alsof ze constant zei: ‘Elke ochtend, als ik binnen de slaapkamers van mijn kinderen loop om hen wakker te maken maar ze willen liever even langer slapen, voel ik me schuldig.’ In het begin wilde Mohammed nogal op zijn bed blijven liggen, toch was hij bevreesd, bevreesd voor de inwerking van zijn vader, bang voor de vertraging, bang om verder achter te blijven bij de rest. ‘Goedemorgen mom,’ zei hij. Hij kwam langzaam overeind, zat op de rand van zijn bed, stond extra langzaam op. Als hij op zijn zijkant stond, klom hij al uit het bed, rennend liep hij de badkamer binnen, maar nu liep hij met dichte ogen en een heel laag tempo eerst naar het raam om te zien hoe de lucht eruitzag, of er zuivere lucht was of donkere, ongetwijfeld om een mooi smoesje te kunnen verzinnen, een smoesje dat bekwaam was hem weer in zijn bed te trekken, maar helaas zag hij niets met zijn gesloten ogen. Dan liep hij de kamer uit, direct naar de toilet, bleef daarin, waarschijnlijk heel lang, terwijl ze op hem wachtte en hem al te vroeg verwachtte, tussentijd maakte ze de spullen die hij nodig had klaar: schone en warme kleren, muts, handschoenen, warme en dikke sokken, sjaal, gewoon alles. Toch was hij er niet, liep ze hem te zoeken, klopte ze met haar vingers op de deur van de wc. ‘Schiet op, anders ben je te laat.’ Er kwam geen reactie naar voren, hij bleef nog even rustig, totdat hij weer een klop op de deur kreeg. ‘Mohammed, Mohammed.’ Hij kwam eruit, liep met haar samen naar de badkamer. Ze stond erin tot hij klaar was. In hun moderne badkamer was bijna alles bereikbaar, behalve het warme water dat in een koud seizoen van groot belang was. Hij waste zijn gezicht gewoon met ijskoud water, liep terug zijn kamer in, deed alles op een heel luie manier aan, terwijl in zijn hart steeds een zin herhaald werd: ‘Mom alsjeblieft, laat me lekker liggen.’ Maar uit zijn mond was niets te horen. Ze las het wel uit zijn gezicht, uit zijn gedrag af, toch was ze het gewend, ze kon hem toch niet elke dag laten uitslapen.

Mohammed was dol op zichzelf als hij de aandacht van de rest trok, in acht bleef. Hij liet het zich smaken als de rest hem apart vond, als de rest hem positieve complimenten gaf. Wellicht was dat de reden geweest dat hij meer tijd besteedde aan zijn uiterlijke verzorging, aan zijn kleren. Waarschijnlijk aan alles wat hem aantrekkelijk maakte, van zijn haarstijl tot heel moderne schoenen. Hij liep de deur nooit uit zonder een passende, een goede combinatie van kleuren, kleren, schoenen enzovoort … Maar vandaag was hij heel anders. Hij was heel anders geweest. Wat er met hem gebeurde, wist niemand, hij wierp, zelfs geen blik op wat ze net voor hem klaarmaakte, waarschijnlijk zag hij niet of het zijn lievelingsspullen waren, rennend vertrok hij richting de moskee. Telkens als hij buitenshuis liep, stond hij een tijdje voor de spiegel aan de muur, controleerde hij zijn tanden, de hoeken van zijn ogen en van zijn mond, zijn haren, meestal haalde hij zijn klerenkast bijna leeg, liet hij alles gewoon op de grond liggen, bleef hij aanhoudend ervoor staan tot Zahra of Ali toornig werd, daarna verliet hij het huis heel rustig, anders stond hij er zeurend voor. Voortdurend kreeg hij ook complimenten: ‘Hey stoere mannetje.’ ‘Hey, je bent stoer.’ ‘Je haar zit goed heel netjes.’ ‘Je ziet er prachtig uit.’ ‘Heel mooie combinatie …’

Zahra keek verbaasd, waarschijnlijk vroeg ze zich af waarom Mohammed zo snel weg was, waarom hij geen tijd verspilde, behalve een paar minuten extra op het toilet. Ondanks dat ze niks oversloeg, keek ze hem heel aandachtig aan, zelfs als ze hem wel een paar keertjes verzocht om zich rond te draaien, tot hij volgens haar smaak klaar was, dan liet ze hem weggaan. Ze bekeek hem voor de eerste keer in de ochtend heel goed, heel aandachtig, maar het was altijd jammer dat hij alles oversloeg. Hij zag niet zijn onschuldige, zijn zachte gezicht, zijn schoonheid die hem in het dorpje tussen wijkgenoten als alertste schattige ventje zo beroemd had gemaakt, waarschijnlijk zag hij voor de laatste keer zijn blije gezicht niet.

2

In het dorpje waarin Mohammed geboren en getogen was, was er niets speciaals waar kinderen zich mee bezig konden houden. In feite gold dat niet alleen voor kinderen, zelfs volwassenen hadden er geen gezonde hobby’s aangezien er geen sportschool, geen speelzaal, geen speeltuin, geen bibliotheek, geen bioscoop, zelfs geen gezelligheid was, maar wel een paar oude schoolgebouwen en een paar moskeeën. Dat was de reden dat iedereen zelf iets moest bedenken om hun dagen iets anders, of iets maatschappelijks te vullen, anders was het leven er helemaal leeg, zonder smaak, zonder geluk, kleurloos, altijd hetzelfde. Toch liepen de meesten, meestal de kinderen, de hele dag onrustig heen en weer door de wijk. Het leek alsof ze de sleutel nergens konden vinden of ze op zoek waren naar iets unieks, iets heel schaars. Voornamelijk in de winterperiode als de halve dagschool voorbij was, waren de straten te druk, er waren altijd lawaai, gevloek, ruzies en huilen te horen … zo erg dat elke wijkbewoner er klachten over had.

Maar nu, als hij in de straat liep, was er niemand, niets, behalve de stilte die in de hele wereld of in het hele land, in de hele provincie, in de hele wijk, inderdaad in het piepkleine dorpje van Mohammed hing, die een heel andere situatie teweegbracht. Iedereen verstopte zich, niemand kwam uit zijn huis, geen mensen, geen beestjes, geen vogels, geen straathonden, alleen maar Mohammed die tot zijn knie in de sneeuw liep. Zodra hij het huis uitkwam, viel zijn blik op de witte bodem, die er heel netjes uitzag. Er was geen voetspoor zichtbaar, keek hij even na. Hij keek heel verbaasd even om zich heen, maar hij zag niets, behalve de sombere gebouwen, de sombere bomen, de sombere wijk die door de sneeuw bedekt waren. Hij schrok, toch keek hij nog eens met grote ogen van angst, zag hij gewoon niets nieuws, zijn blikken zochten de straathonden die er dagelijks in speelden, ondanks dat hij voor hen smoorlijk bang was, hij durfde nooit langs hen voorbij te lopen, maar nu maakte hun afwezigheden hem helemaal niet blij, hij wilde hen tenminste zien. Waarschijnlijk was Mohammed er alleen, heel eenzaam, was hij echt bang, toch hield hij er echter niet op, nam hij zijn pad en liep verder. Toen dacht hij ineens aan een handig middel, pakte de wandelstok van zijn opa uit de gang, die iets korter was dan hij, maar wel een goede steun om hem tegen die zware omstandigheid een beetje te beschermen, waarschijnlijk om hem weer beetje bij beetje het veiligheidsgevoel te geven. Maar Mohammed had er absoluut geen benul van dat er al een nachtmerrie op hem wachtte. Mohammed was een vrolijk kind. Zelfs een heel klein, een heel simpel ding kon hem blij maken, elke mopje kon hem in lachen doen uitbarsten, wellicht was dat de reden geweest dat hij alles heel makkelijk, waarschijnlijk te snel aan- en af -leerde, net zoals hij in staat was zijn opa heel netjes, gewoon op juiste manier te kopiëren. Mohammed liep net als zijn opa met de wandelstok in zijn rechterhand, terwijl zijn linkerhand in zijn ogen wreef en zijn mond uit zichzelf open- en dichtging, weer open en weer dicht, hij hield nooit zijn hand ervoor. Toevallig zag niemand hem, behalve die vermoeide natuur rond hem, toch kreeg hij het gevoel van slaperigheid niet van zich af, wilde hij constant alleen maar terugkeren, onder zijn bijzondere deken lekker warm te liggen. Terwijl hij gewoon op de weg liep, keek hij helemaal niet terug. Het feit is dat het onderwijs zonder enkele excuses eeuwenlang voorrang had en heeft. Zoals ambulances met sirene. meestal hebben religielessen in de religielanden hun eigen plek, hun eigen bijzonderheid. Zelfs sommige mensen die nooit de ingangsdeur van een klas of een leslokaal bezochten, liepen weleens in de moskee of ergens anders om het heilige boek (Koran) te leren kennen, ongetwijfeld niet om het te leren kénnen maar om het te kunnen voorlezen. Zelfs meiden uit de strenge gezinnen met strenge regelingen, die nergens kunnen gaan giechelen, behalve binnen de vier muren van het huis! Vanuit het gebouw hadden ze niks te maken met de rest van de wereld, liepen ze wel ooit de deur uit, konden ze wel het boek, het heilige boek (Koran) voorlezen, niet op juiste manier, niet met juiste uitspraken van het Arabische letters, maar heel oppervlakkig. Om die reden wilde Mohammed het ook niet in de maling nemen, hij wilde altijd in zijn groep het beste bereiken, nooit ietsje achterblijven, steeds een stap naar voren gaan, nooit terug lopen. Met grote dilemma’s liep Mohammed heel langzamer dichter naar het grote gebouw dat ook vanuit zijn huis te zien was. De ingangsdeur stond, net als elke ochtend, op een kier.

3

In het land, in het land van Mohammed, zeker in mijn land, waren en zijn vrouwen het laagste, het machteloze deel van haar bewoners. In feite hadden en hebben vrouwen erin geen leven, dat wil zeggen geen menselijk leven. Ik heb het niet over uitzonderingen, niet over geschiedenis, maar gewoon in het algemeen.

Dus, hoe gewichtig, hoe groot de behoefte is aan de geboorte van een babyjongen in het land, binnen elke familie, binnen elke groep, die kan ik heus niet in woorden vatten, maar, als je toch er achter wilt komen, er nieuwsgierig over bent, ga direct naar de hart van elke moeder, elke vader, elke zus, elke broer, … Daarvoor was het gezin van Mohammed een groot voorbeeld. Voordat Ali, de vader van Mohammed, en Zahra, de moeder van Mohammed, elkaar ontmoetten, waarschijnlijk met elkaar trouwden, had hij al bepaald om vier kinderen te hebben: twee zonen en twee dochters. Dat was bekend in de oren van elk mens uit zijn omgeving. Ali droomde van twee zonen en twee dochters, niet alleen maar van vier zonen om voor hem te kunnen werken, om voor hem te kunnen zorgen, inderdaad om voor de hele familie een goede toekomst te kunnen opbouwen, om in de hoogheid en laagheid van zijn leven naast hem, voor hem en achter hem te kunnen lopen. Ali wilde twee zonen om met hem bevriend te zijn, en twee dochters om met Zahra bevriend te zijn. Maar ik heb uit andere monden te horen gekregen, dat in het land van Mohammed de geboorte van een babymeisje ook niet als een zonde werd gerekend, want als de ouders overlijden, moet er iemand zijn om te huilen, want mannen huilen niet. Nu komt nog een vraag in mijn hoofd op: als in het land de taliban aan de macht zouden blijven, kunnen vrouwen met kracht huilen? Waarschijnlijk mogen ze, hebben ze récht om harder te huilen.

Helaas zijn er in de wereld heel weinig mensen die hun dromen vervuld zien worden, dat hun dromen uitkomen, maar heel veel mens dat hun dromen gewoon dromen blijven. Hoe dan ook hebben ze hen met dichte ogen gezien, of met geopende, ze worden echter nooit werkelijkheid, zoals de dromen van zijn ouders. Zahra en Ali hadden onwenselijk zeven dochters gebracht. Telkens als Zahra zwanger werd, verwachtten ze, waarschijnlijk droomden ze samen, immers de hele familie, zelfs de buurtbewoners onrustig een zoon. Maar Zahra, de machteloze vrouw beviel van zes babymeisjes achter elkaar, vervolgens een zoon, daarna nog drie dochters. In het begin was het niet zo pijnlijk, scheelde het ook niet zo erg, maar na de geboorte van Maryam, hun vierde babymeisje werd alles anders. Geen warme woorden meer, niemand heette de baby’s welkom. Niemand wilde weten hoe het met de bevalling ging en hoe het met de baby ging, of het een zware bevalling was of … Zelfs niemand wilde weten hoe het met de moeder ging. Er was nog maar één vraag van groot belang: ‘Is het een jongen of een meisje?’ Om die reden werd bijna elke bevalling gewoon een nachtmerrie, een zwart moment in haar leven. Tranen als een waterval in de ogen van haar schoonouders, de wanhoop, de radeloosheid op het gezicht van Ali, de reacties van haar omgeving waren op dat moment haar grote herinneringen, ook heel relevant waarnaar Zahra het meest keek, waarin zij haar rust zocht, haar rust smeekte. Hoe kon de onschuldige vrouw, een machteloze vrouw, een Afghaanse vrouw, in Afghanistan, in een dorpje van Afghanistan zich bevrijden?

‘Zelf branden!’

Hoe kon ze zich wat lichter maken?

‘Zelf branden!’

Gelukkig trachtte Zahra nooit zichzelf te branden, zelfmoord te plegen, maar ze zocht constant een weg, een gezonde oplossing, ze keek smekend naar elk oog, naar elke mond, naar elk gezicht om haar even niet de schuld te geven. Toen bijna elk gezicht zich omdraaide, kon Zahra geen andere uitweg vinden, kon ze geen andere oplossing bedenken, begon ze keihard met hen mee te huilen, met hen mee te gillen, zich extra schuldig te voelen, niet vanwege dat zij zeven keer ongewenst van babymeisjes beviel, maar om de reden dat zij zeven keer iedereen aan het huilen had gebracht. Van een mollah (dominee) naar andere, van andere naar andere, van een genealoog naar andere, van een bedevaart naar andere … zocht Zahra naar een oplossing, maar alle haar pogingen leverden geen prijs op, Zelfs de heel veel dure behandelingen niet. Nog steeds hing de huilerige stem van zijn opa na de geboorte van zijn kleinste zus (Awa) in zijn omgeving, ondanks dat Mohammed toen pas zes jaar was. Elke dag werd het leven gewoon extra lastig, extra zinloos, Zahra was totaal niet in staat om alles los te laten, om zich niet schuldig te voelen. Ze focuste precies op een punt, zette zich in een dure droom, op een magische deur die vanzelf geopend zou worden en hun gebrek zou opvullen, de ongewenste situatie in hun leven. De ongewenste bevallingen maakten haar heel zwak, waarmee hield ze zich geestelijk bezig. Om de reden vergat ze soms om haar babymeisjes genoeg liefde te geven. Hun situatie was heel anders dan een gewoon gezinsleven met kinderen: altijd rond de tafel, gezellig iets bijzonders samen maken, die dingetjes hoorden eigenlijk helemaal niet erbij, Zahra was gewoon jarenlang met de behandelingen bezig en heel het gezin hield zich ermee bezig. Zelfs toen de tijd kwam waarin Zahra op zich bereid was om haar liefde, haar leven, haar man Ali met een tweede vrouw te delen om tenminste een weg of een stap naar babyjongens te kunnen zetten, ze dacht dat de tweede vrouw van Ali alleen van babyjongens zou bevallen, ze begon direct met een zoektocht naar een passende vrouw, een vrouw die in staat was om alleen maar van babyjongens te bevallen! Zahra had bijna alle haar vriendinnen geraadpleegd of ze haar konden helpen. Gelukkig was Ali de man, van wie zijn geweten alert was, of hij zijn goede geest niet weg had gegooid. Op het moment dat hij erachter kwam, weigerde hij zelfs een woord erover te horen, het er met een woord over te hebben.

4

De deur van het heilige gebouw (moskee) stond zoals elke ochtend halfopen. Mohammed stond ervoor, slaperig, moe, keek heel aandachtig weer om zich heen. Nog steeds zag hij niemand uitgezonderd de eenzaamheid, die helemaal rond hem stilstond. Hij bleef er ook even stil. Hij had het heel erg koud, nauwelijks voelde hij zijn tenen en zijn vingers, hoewel hij zich voldoende had gekleed. Gelukkig verdiende zijn vader genoeg. Hij keek meerdere keren naar de half geopende deur, maar hij wilde er waarschijnlijk nog steeds niet in lopen. Eigenlijk wilde hij weer de weg teruglopen, lekker in zijn bed liggen. Onbewust draaide hij zich om, liep een paar stapjes terug. Opeens rende hij met veel tegenzin, duwde de deur hard met zijn rechterschouder geheel open, viel gauw in de hal waarin het elke ochtend te druk was. Dat was het ook, waarschijnlijk was het ook voor het eerst heel stil, koud, niets te horen, niets te zien, behalve vier witte muren, twee bruine deuren, een kapstok aan de muur, daaronder een lange maar niet brede tafel speciaal voor schoenen, erop, eronder lag niets. Aan de kapstok was ook niets gehangen, alles was leeg, zelfs de grond, het leek een verrassend moment! Hij vroeg zich af: ‘Hoe is het mogelijk?’ Ongetwijfeld was hier elke ochtend heel veel lawaai uit de grote zaal te horen, lagen er meerdere kinderschoenen, jassen, sjaals, handschoenen. In feite had hij de gang nooit eerder zo leeg, zo netjes, zo stil gezien, Aarzelend keek hij even om zich heen, toen ging hij een stapje dichterbij de deur van de grote zaal, nog steeds was er niets te horen, onmiddellijk beoordeelde hij de situatie: ‘Ik ben te vroeg.’ Zijn gezicht begon te stralen, terwijl er grote golven van blijdschap over zijn lijf liepen. Onbewust bewogen de hoeken van zijn mond naar boven, konden ze niet meer normaal staan. Heel snel trok hij zijn laarzen, zijn winterjas, sjaal, hand schoenen uit en bekeek hij zichzelf trots, aangezien hij in zijn ogen tot die tijd nooit het eerste kind was dat in de ochtend binnen de moskee liep, ondanks dat hij er altijd naar streefde. Uiteindelijk was Mohammed het eerste kind van die ochtend dat zijn schoenen op de tafel legde, zijn jas ophing, met een vrolijk gezicht de zaal binnenliep. Het gaf hem gewoon een aangenaam gevoel, zelfs vergat hij zijn rode neus. ‘Ik heb gewonnen,’ schreeuwde hij giechelend. Zijn stem reflecteerde in de hele zaal. ‘Ik heb gewonnen, gewonnen, gewonnen …’ Het klonk wat smakelijk en lustig in zijn oren. Hij keek heel nieuwsgierig, heel gauw verzon hij een nieuwe zin om het nog harder te uitspreken. ‘Mohammed moet altijd winner zijn.’ Maar zijn stem kwam niet. De grote zaal die voor meer dan vijfhonderden bidders werd ingericht, had geen genoeg verlichting, de decoratie zorgde ook voor extra donkerte, voor een enge ruimte, waarin heel weinig mensen in alleen durfden te blijven, maar die kleine Mohammed merkte niets. Hij bleef er gewoon in, wachtte op de rest, waarschijnlijk had hij geen probleem in zijn leven, zoals fantasie, dagdromen enzovoort. Hij deed alles wat zijn familie voor hem had gekozen, met aandacht en energie, zelfs met motivatie. In de grote of kleine zalen van de moskee is niets bijzonders dat naar de Koran of naar moslims ruikt, de teksten uit de Koran, de namen van Allah, de namen van Mohammed en zijn vier bijzondere vrienden, Aboe Bakr, Omar, Oethman and Ali zijn de vaste decoraties. Wat echt bijzonder is, is dat het de enige publiekruimte is, dat het er altijd druk is, maar er worden nooit reclame, of foto’s van versierde vrouwen opgehangen. Daardoor is het altijd te saai, altijd hetzelfde, niet meer interessant, vandaar keek Mohammed ook niet meer, rende hij direct en heel energiek naar de kast waarin veel deeltjes uit de Koran in lagen op elkaar gestapeld waren. Hij pakte er eentje, nam het mee naar de oude stijlkachel, en op een afstand van ongeveer anderhalf meter van de Mihrab nam hij plaats, hield eerst zijn handen en voeten dichter bij de kachel, daarna maakte hij een kleermakerszithouding, opende het heilige boek, begon direct met zijn vorige lessen, waarschijnlijk met dichte mond. Mohammed maakte voortdurend met zijn bovenlichaam een soort beweging van voor naar achter en van achter naar voor, weer naar achter, weer naar voor … Zo bleef hij een paar minuten bezig, maar niemand kwam er binnen. Hij bleef gewoon alleen, verdiepte zich helemaal in de heilige woorden uit de Koran. Abrupt, helemaal onverwachts voelde hij zich heel anders, het leek alsof hij door een soort vreemde stem gealarmeerd werd: ‘Kijk even om je heen, Mohammed.’ Hij schokte, sprong even licht op vanuit zijn plek, zijn hart begon wat sneller te slaan, toch keek hij heel zachtjes met zijn ogen naar links, naar rechts, maar hij zag niemand behalve een grote ruimte, donker en eng. Woorden uit de koran stonden overal op de tapijten aan de muren, verder was het hier, waarschijnlijk in het hele huis, doodstil. Hij keek heel angstig naar beneden toen een extra angstig gevoel binnen zijn lijf stroomde, zijn spieren begonnen uit elkaar te trillen, hij maakte zich kleiner, hield het heilige boek (Koran) vast tegen zijn hart, terwijl zijn tanden knarsten. Heel snel begon het warme water als piepkleine druppeltjes op zijn huid te verschijnen, hij zag er heel bleek uit, zelfs zijn lippen hadden totaal hun echte kleur verloren. Hij bleef vast op zijn plek met een gebogen blik, hij durfde zich niet ietsje te verplaatsen om te kijken wat hij net had gezien. Was het de waarheid of wellicht misten zijn ogen iets. Het leek voor een paar minuutjes dat alles gestopt werd, er bewoog niets alsof het einde van de wereld kwam, maar in feite waren alle delen van zijn lijf, al zijn organen aan het bewegen, aan het trillen, werkten ze sneller dan normaal, zelfs zijn brein werd totaal gelokt, maar het onverwachtste, het vreemde gevoel liet hem niet in steek, bleef er vast aanwezig, bemoedigde hem, riep hem, spoorde hem aan: ‘Mohammed, het is niet de tijd om bang te zijn. Het is niet de tijd te wachten, het is de tijd, vlieg maar uit, schiet maar op.’ Hij maakte zich nog kleiner, drukte het heilige boek (Koran) nog dichter tegen zijn hart, hij durfde nog steeds nergens te turen. Weer de stem die heel anders in zijn hart klonk, wakkerde hem aan. ‘Mohammed, het is de tijd, vlieg maar, het kost je niks, vlieg maar.’ Mohammed miste zijn vleugels, keek geen richting in, ontdekte geen andere weg behalve de deur, geen andere hulpmiddel behalve zijn benen, zijn voeten. Onbewust gooide hij het heilige boek (Koran) op de grond naast zichzelf en begon te rennen zonder zelfs even rechtop te staan.

5

Mohammed gooide het boek (Koran) op de grond, hij wíérp het heilige boek (Koran). Hoe is het mogelijk? Wellicht had Mohammed er geen weet van dat zelfs het liggen van het boek (Koran) op de grond onhoffelijk tegen zowel het boek, de islam als de moslims is. Als Mohammed betrapt werd, als Mohammed toevallig gezien werd, werd hij op de een of andere manier hard gestraft, niet alleen Mohammed maar wegens Mohammed zelfs Ali. In werkelijkheid was Mohammed zelf moslim, hij was een moslim die op zijn geloof heel trots was, die het boek (Koran) en zijn geloof respecteerde, maar de angst die zoals elektriciteitsdraad binnen zijn lichaam liep, liet hem niet bewust bewegen, liet hem niet goed reflecteren. Rennend wilde hij de grote zaal verlaten. Toen hij dichter bij de deur kwam, rende hij extra snel. Ten tijde dat hij een stapje met zijn rechtervoet in de gang zette en de linker nog in de zaal was, verscheen er een grote muur voor zijn ogen die hem tegenhield, hem niet weg liet lopen. Hij schokte, Mohammed stapte meteen achteruit, de imam was een lange en een brede man, met lichte huid en een korte maar nette baard. Hij keek Mohammed scherp aan, met zijn grote en zwart gekleurde ogen, maar de ogen van Mohammed zochten voortdurend een uitweg, terwijl hij door de grote figuur van de imam niets kon zien, behalve zijn magere hulp die naast hem stond. Mohammed had last van een droge en bittere mond, gespannen organen net als wilg, een nat lichaam. De imam maakte met zijn ogen een beweging van zijn tenen naar boven tot zijn hoofd. Hij noteerde heel goed de spanning in het jonge lichaam van Mohammed, de witte kleur van zijn huid, zijn natte voorhoofd, terwijl zijn hulp niets merkte, die was heel hard met zichzelf bezig.

Tegelijkertijd vroeg de imam: ‘Wat doe je hier?’ Mohammed gaf geen antwoord. Toen vroeg de hulp: ‘Wat doe je hier?’ Hij zweeg, zei niks terug, toen de imam zei: ‘Het onrechtvaardige weer zorgde voor een dag vrij in de moskee, ik maakte het meteen na het ochtendbidden bekend. Ik denk dat je vader er niet bij was.’